Twee blogs van elders naar hier verplaatst

0
395

Op 23 oktober 2009 dacht ik naast dit weblog een tweede te kunnen beginnen, daarbij gebruik makend van de toen pas gestarte blog-faciliteit god-blog.nl.  Het leek me wel nuttig dat tussen de blogs die bij die blog-provider over de transcendente God zullen gaan, er ook een gewijd zou zijn aan de immanente god, zoals Spinoza die ‘gezien’ heeft. Ik begon met graagte, maar merkte al snel dat ik dat praktisch niet volhoud. Daarom hef ik die toen nieuw begonnen blog Spinoza's God weer op en bewaar hier de twee teksten die ik er plaatste.  In de kop had ik de handtekening van Spinoza geplaatst.

 

Religie toont menselijk zintuig voor het oneindige

In 1799 bracht Friedrich Schleiermacher (1768 – 1834) zijn “Über die Religion. Reden an die Gebildeten unter ihren Verächtern” uit. Het boek bleef bepaald niet onopgemerkt, maar gold van het begin af als een historische mijlpaal, het werd een ‘landmark’ in de literatuur over religie. Ik vat hier de inleiding samen van het boek dat ik in het eerste blog noemde: Christof Ellsiepen, Anschauung des Universums und Scientia Intuitiva. Die spinozistischen Grundlagen von Schleiermachers früher Religionstheorie (Walter de Gruyter, Berlin/New York, 2006).

Schleiermachers ‘Reden’ zou achteraf als een paradigmawisseling kunnen worden aangemerkt. Voor het eerst werd religie als een geheel eigen domein gezien, een werkelijk ander terrein dan metafysica en dan de moraal en de ethische reflectie op handelen. Nu zijn we er min of meer aan gewend dat religie, wetenschap en ethische reflectie op ‘t handelen eigen culturele sferen zijn. Religie als praktijk, als ‘levensvoltrekking’ en ervaring staat duidelijk los van en tegenover de methodische reflectie erop enerzijds en de zich met haar bezighoudende wetenschap anderzijds. Maar toen, bij Schleiermacher ging het om het benadrukken van het eigene van de godsdienst tegenover die andere terreinen.

Maar toch zijn die grenzen niet altijd heel duidelijk te trekken en is er overlap en beïnvloeding. Theorie en praktijk laten zich niet steeds zo uitzuiveren. Zo zag ook Schleiermacher wel dat de drie genoemde geestesfuncties niet volledig gescheiden zijn, daar ze zich elk bezig houden met hetzelfde onderwerp, namelijk het universum en de verhouding van de mensen ertoe. In de concrete mensen zelf vervolledigen die drie gebieden elkaar. Merk op dat daar staat universum en niet God. Centraal in Schleiermachers boek, in zijn typering van religie staat: de “Anschauung des Universums.” Daar zal het over gaan.

In het bijzonder is er de verhouding van religie en metafysica die de kern raakt van de religietheorie. Achter de scheidingsthese ligt namelijk een impliciete metafysische aanname die deze scheiding in een bepaald licht ziet. Schleiermacher wijst een metafysica met een rationeel godsbegrip af. Hij gaat met Kant mee in het afbreken (deconstrueren) van een metafysische speculatieve theologie. Met de ‘zijnde’ God heeft Schleiermacher niets te maken. Maar ook met de kritische (Kantse) metafysica heeft hij moeite. Als hij echter spreekt over Anschauung des Universums doet hij een metafysische aanspraak. Niet zomaar een willekeurige, maar een bepaalde metafysische stellingname stelt hij tegenover religie. Welke dat is, is raadselachtig gebleven. Deze studie wil dat hoofdbegrip ontrafelen. De hoofdstelling ervan zal zijn dat Schleiermachers vroege religiebegrip van de Anschauung des Universums zijn grond vond in zijn vroege Spinozareceptie – het is zijn adaptatie van de spinozistische metafysica. Dilthey had in zijn grote Schleiermacherwerk al aangetoond dat diens eerste werken vanuit Spinoza waren ontworpen – dat Spinoza in het werk van Schleiermacher versmolten was.

Na formulering van kritische opmerkingen over diverse studies die gedaan zijn naar de relatie tussen Spinoza en Schleiermacher (en dat zijn er best heel wat) geeft Christof Ellsiepen aan dat nog niet is gedaan (en dat gaat de auteur dus doen): het duidelijk onderscheiden tussen drie ideeëngeschiedkundige niveaus: 1e de gedachtewereld van de historische Spinoza; 2e de verwerking en het doorgeven daarvan (de bemiddeling) door Jacobi in 1785-‘91; 3e de zowel constitutieve als kritische verwerking daarvan én innovatieve argumentatie door Schleiermacher in de winter van 1793-’94.

Om die derde lijn goed te kunnen volgen vergt een gedegen verkenning van Spinoza’s ontologie en kentheorie en met name van zijn scientia intuitiva. Pas vandaaruit zal de transformatie te doorgronden zijn die Jacobi doorvoerde en kan zicht gekregen worden op wat Schleiermacher daar vervolgens mee deed, nadat hij zijn eerste kritisch-idealistisch filosofische vorming al achter de rug had en kwam tot wat Tillich omschreef als: zijn grote synthese van Spinoza en Kant. Schleiermacher zal zijn ‘principium individuationis’ destilleren uit de metafysica van zowel Spinoza als Kant.

Bij dit alles gaat het om de vraag naar de samenhang van de individualiteit en de universaliteit. Dat zal voor Schleiermacher de kern van het religiebegrip worden. Het ‘Universum’ wordt in de religie ‘im einzelnen angeschaut’. Parallel aan elkaar komen Schleiermachers religieuze ‘Anschauungsbegriff’ en Spinoza’s derde kennissoort, de scientia intuitiva. Ook bij dat laatste gaat het om de verhouding tussen het oneindige en het enkelvoudige/singuliere.

Anders dan vele auteurs die in hun typeringen en begrijpen van Schleiermacher uitgingen van een tegenover het menselijk subject staande transcendente goddelijkheid in de religieuze ervaring (‘Uraffektion’, Totalitätsgefühl’, ‘Totalempfindung’) laat Christof Ellsiepen zien dat Schleiermacher in zijn Spinozareceptie met diens immanentiegedachte meeging wat betreft de verhouding van het eindige/enkele tot het (niet transcendente) oneindige/universele.

Schleiermacher ziet de fundamentele betekenis van religie in de spanning tussen de “Ungegenständlichkeit des Absoluten” en een levendige en concrete betrekking daartoe. Die vraag – hoe het oneindige en het eindige in een relatie samen te denken zijn – moet hem hebben gemotiveerd om de grote filosofische systemen te bestuderen. Voor hem is religie niet iets dat de menselijke natuur overstijgt (als een soort bovennatuurlijke ervaring), maar is een volop menselijke aangelegenheid: een verschijnsel van het menselijk geestesleven. Religie is door en door in het menselijke geworteld. In zijn diepgaande boek toont Schleiermacher de grondintuïtie van religie als een menselijk zintuig voor het oneindige. Hij probeert daarin achter de raadselachtige, in het religieuze bewustzijn plaats vindende, eenheid van de eigen eindigheid en het toch betrokken zijn op het oneindige, denkend te bevatten. Het beslissende punt vindt hij dan in Spinoza’s immanentiegedachte.

Nu zullen we een hele tijd niets meer horen over Schleiermacher. Het eerste deel van de studie (132 bladzijden) zal gaan over de leer van Spinoza en vooral over diens begrip ‘intuïtieve kennis’.