Spinozistische epifanie

0
414

Af en toe herlees ik eens een of
meer hoofdstukken in een van de werken over Spinoza die ik al langer
bezit (naast Radicale Verlichting dat ik aan het herlezen ben,
wat flink wat tijd vergt). Gisteren las ik in een heel aardig werkje
deze zin:

"De totale omgeving, de
verzameling van alle dingen buiten mij, constitueren de god die mij
voortdurend schept."

Dat was het thema van het
betreffende hoofdstukje: "Voortdurende schepping".

Zou de schrijver er een voldoende
voor kunnen krijgen? Zou hij in een tentamen over de God van
Spinoza
hiermee hebben laten zien voldoende te hebben begrepen
van Spinoza's godsopvatting?

Ik denk het niet. Spinoza zou er
vermoedelijk op wijzen dat de auteur de volgorde van filosoferen en
dat is hetzelfde als de volgorde volgen van hoe de werkelijkheid in
elkaar zit, niet gevolgd heeft en de zaak heeft omgedraaid.

De dingen constitueren God niet,
maar de dingen komen voort uit God. De substantie gaat voor de modi
(E1/1). En trouwens, de verzameling dingen die God zouden
samenstellen, zouden van God iets samengestelds maken, maar
Spinoza's God is niet samengesteld en deelbaar.