Spinoza’s idea Dei vervult de rol van Descartes’ niet demonische God

0
453


Iedere bezoeker van dit blog zal wel bekend zijn met het
verhaal dat Descartes deed in zijn Meditationes de prima philosophia [1641], dat ik hier in een paar
woorden ga navertellen. In de beschrijving van zijn beroemde twijfel-aan-alles-project
dat uitliep in zijn tweede meditatie op zijn enige zekerheid: “ik twijfel, dat
is ik denk dus ik ben”, zat hij vervolgens met de vraag hoe hij vanuit die
zekere positie kon komen tot betrouwbare kennis over de wereld buiten zijn
eigen geest. Hij was immers gekomen tot het scherp uiteen zetten van twee
substanties die niets met elkaar gemeen hadden, uitgebreidheid en denken. Hoe
kon hij, als hij in zijn denken kwam tot een ‘helder en onderscheiden’
denkbeeld er zeker van zijn dat hij dacht over iets dat ook daadwerkelijk buiten
zijn geest bestond? Om tot zekerheid daarover te komen, had hij in zijn
eerste meditatie al zijn toevlucht genomen tot de betrouwbare God: zijn God kon toch niet
een demon zijn die een spelletje met hem en ons allen speelde door ons helder
en onderscheiden iets in de wereld te doen zien dat dan buiten mijn denken toch
niet zou bestaan?  Hij deed een
gedachtenexperiment dat “some malicious, powerful, cunning demon has done all
he can to deceive me”.*) Dat kon Descartes zich niet voorstellen, en zo werd
zijn geloof in een betrouwbare, goede God, de overbrugging van de gescheiden
substanties: van het denken en de wereld der uitgebreidheid. Wat we goed helder
en onderscheiden inzien dat bestaat ook echt.