Toen ik in 2011 de titel van de lezing zag die Edwin Curley
zou geven aan de conferentie aan de Johns Hopkins University over “The Young
Spinoza: A Philosopher in the Making,” die luidde: "Spinoza's Lost
Defense", had ik daar niet veel fiducie in. Ik vreesde dat het in hoge
mate een fictief verhaal zou worden, waarin een Apologie gereconstrueerd zou
worden die Spinoza na de ban geschreven zou hebben en waarvan beweerd werd dat
veel daarvan in de TTP terecht zou zijn gekomen. Hoe pak je zoiets in ’s
hemelsnaam aan?
Maar het hoofdstuk van het net iets anders genaamde boek dat dit jaar
uitkwam, The Young Spinoza: A Metaphysician in the Making, is een zeer interessant en intelligent essay geworden.
Eerst onderzoekt Curley alle gegevens die biografen e.a.
meedelen over de omstandigheden voor en na Spinoza’s ban: Lucas, Colerus,
Bayle. Hij maakt gebruik van de reisrapportage van Stolle & Hallmann. Ik moest
er aan wennen dat Curley steeds Hallemann schreef, maar inderdaad werd diens
naam soms ook zo geschreven. Hij gaat in discussie met W.G. van der Tak die in
de jaren 1930 over dit onderwerp schreef – een tekst vaar Steven Nadler hem op wees en die hij hem aanreikte. 1