Enige malen kom je bij Spinoza een uitspraak over de Turken
tegen. B.v. in Brief 43 in antwoord aan Van Velthuysen via Jacob Ostens (Wat voorts de Turken zelf en de andere heidenen
betreft, als zij God eren door het betrachten van gerechtigheid en
naastenliefde, geloof ik dat ook zij de geest van Christus hebben en behouden
zijn, wat zij in hun onwetendheid verder ook mogen geloven over Mohammed en de
godsspraken].
Meestal wordt dan toegelicht dat Spinoza met de Turken de
moslims bedoelde. En in het hier gegeven citaat is dat duidelijk het geval. Ook
in de Tractatus Politicus komen twee
passages over de Turken voor (H 6/4 en 7/23). Vertaler Karel D'huyvetters gaat zo ver om imperium
Turcarum in 6/4 meteen te vertalen met: het Ottomaanse Rijk. En Turcarum
tyrannis in 7/23 met Osmaanse tirannen (bij wie het een heilige wet is hun
broers om te brengen). Welke vertaling in beide gevallen goed verdedigbaar, ja
treffend is.
Maar met wat Spinoza in het Voorwoord van de Tractatus Theologico-politicus schrijft,
kan het anders liggen. We lezen in de vertaling van Fokke Akkerman (vetdruk van
mij):