Er zijn interessante overeenkomsten en verschillen tussen Augustinus en Spinoza, respectievelijk bouwer en afbreker van de kerk. (Ik zeg dus niet: afbreker van godsdienst, die vergissing wordt vaker gemaakt).
Een verschil is hun houding tegenover spinnen. Ergens in de Confessiones bidt Augustinus God om vergiffenis daar hij gefascineerd was door de manier waarop spinnen vliegen vangen en verslinden, terwijl we van zijn biograaf Colerus weten dat Spinoza er een natuurverschijnsel in zag waar hij plezier aan kon beleven door zelf vliegen in een spinnenweb te gooien en dan te zien hoe de spin er verslindend mee omging.
Spinoza zat als het ware op dezelfde lijn als Augustinus in het volgen van de neo-Platoonse behandeling van slechtheid of kwaad (niet als op zichzelf bestaand apart iets, maar) als afwezigheid (privatie) van bepaalde graden van het goede of perfecte (anders gezegd: een werkelijkheid van iets mindere mate van perfectie); of van onwaarheid als ook eerder een vorm van privatie van de complete waarheid.
Een overeenkomst is ook dat ze beiden zich intensief bezig hielden met het ontstaan en de betekenis van de zgn. uitverkiezing van de joden en daartoe grondig studie maakten van de Bijbel. Veel overeenkomst zit er in hun benadering van de bijbel: de geschiedenis van het ontstaan ervan, de taal waarin de teksten geschreven zijn, de hermeneutiek die ontwikkeld dient te worden etc.
Maar het verschil zit uiteraard in het doel en het resultaat van die studie. Voor Augustinus is de uitverkiezing een gepasseerd station. Hij vond in de beperking van de aanspraken (een Verbond tussen een volk en zijn God, toen en daar) de grondslag voor het katholieke (algemene) en universele van een Nieuw Verbond voor alle mensen die de genade van geloof ontvingen. Uitverkiezing werd opgevolgd door genade!
Spinoza daarentegen naturaliseert a.h.w. die uitverkiezing van het joodse volk en ontleende aan zijn analyse van de beperkte betekenis van de uitverkiezing (dat volk, toen en daar) argumenten voor zijn pleidooi voor vrijheid van filosoferen.
Beiden onderstreepten ze de politieke betekenis van hun analyse. De een schetste er de contouren mee van zijn Stad van God, de ander die van de democratische staat van de mensen.