Gisteren las ik een artikel van de laatste aflevering van Studia Rosenthaliana [tijdschrift voor Joodse wetenschap en geschiedenis in Nederland, 42-43 (2010-2011)] dat ik uit de bibliotheek had geleend voor het artikel van Irene E. Zwiep, “Pascal in potentia… Isaac da Costa on Spinoza and Pantheism,” waarover ik blogde.
Uiteraard ging tijdens het lezen door mij heen: waarschijnlijk zat Spinoza, die toen twaalf jaar was, ook in de synagoge Talmoed Tora. Twaalf jaar is een aparte leeftijd (ja, in het verhaal over de door zijn ouders gezochte Jezus was deze ook twaalf jaar, toen hij in de Tempel de schriftgeleerden onderhield…).
Aan die preek had Morteira duidelijk veel tijd en moeite besteed. Ik ga hem niet samenvatten, maar hij ging over de verschillende manieren waarop Ezou en vooral zijn broer Josef in de Bijbel huilden. Hij onderscheidde vier soorten: huilen om te smeken (als smeekbede), huilen uit compassie, huilen vanwege pijn en angst, en huilen van vreugde. De laatste zou bij Ezou niet voorkomen. De acht plaatsen in de Bijbel waar van huilen van Josef sprake was, kon hij weer verder indelen doordat binnen elk type huilen onderscheiden kon worden tussen: huilen richting God, resp. omwille van/richting mensen. Het zag er allemaal zeer serieus en gedegen uit en ik kon me zo voorstellen dat dit de jonge Spinoza wel aansprak en dat dit soort preken misschien wel de basis legde voor zijn systematische studie van de menselijke aandoeningen, die hij later in het derde deel van zijn Ethica, maar dan anders, zou behandelen.