Over de geestelijke die haar zou dopen schreef ze aan haar a.s. echtgenoot Varnhagen: “Hij ontving me, alsof Spinoza zelf gedoopt wilde worden, zo verpletterd was hij door die eer.”
Het was niet haar uiterlijke schoonheid (vond ze ook zelf). Haar charismatische persoonlijkheid was het die haar een grote aantrekkingskracht gaf. Blijkbaar had ze het talent van een dirigent om de conversatie te orchestreren, zoals Michael Golfdfarb het fraai typeert in zijn “De weg uit het getto”. Ze deed het waarschijnlijk niet zozeer door sprekend het middelpunt te zijn: “niemand kon zo intens naar anderen luisteren" – en dan precies de juiste vraag stellen. Haar salon telde onder de bezoekers grote namen: Friedrich von Schlegel, Wilhelm von Humbold, Friedrich Schleiermacher, ook madame de Staël kwam langs; en uiteraard vrienden als Alexander von der Marwitz en Karl August Varnhagen met wie ze uiteindelijk in 1814 trouwde; zij was toen al 43 jaar, Varnhagen 14 jaar jonger.