Kwam ik thuis van mijn werk.
Onder in het trappenhuis, bij de brievenbus, trof ik een mooi meisje. Ze bleek de nieuwe huusrster te zijn van het appartementje onder mij. We schudden elkaar de hand.
"Linda, aangenaam", zei ze. En: "ik heb zojuist met moeite een half uurtje gewandeld"."O", zei ik, ietwat verlegen.
"je woont hier pas, hè?" alsof ik dat niet wist
"ja, vandaag slaap ik voor het eerst hier en dat zal niet meevallen.
Wil je me even helpen de jas uitdoen? Ik heb nl chronisch pijn, er is een zenuw in mijn ruggewervel beschadigd."
We praatten wel 50 minuten.
Over dat ik ook pas 2,5 jaar zelfstandig woonde. Dat ik ook een beschadigde zenuw had, maar dan in mijn gezicht. Dat je die beschadiging ook niet kon zien. Dat duizenden mensen – vanwege 'dat niks aan mij kunnen zien' – me een aansteller vonden.
Over dat zij ook 100% was afgekeurd, ooit, door het UWV. Dat zij óók door haar lichamelijke beperking depressief was geworden. Dat haar vriendenkring, mede daardoor, flink was uitgedund.
Over dat zij het eigenlijk wél doodnormaal vond dat ik een joekel van een smetvrees had ontwikkeld, in de jaren 90, mede als gevolg van mijn lichamelijke beperking.
Over dat ik het 'doodnormaal' vond, dat zij een joekel van een depressie had ontwikkeld vanwege haar lichamleijke beperking.
Over het uiteenspatten van onze toekomstdromen.
Over levenskunstenaar zijn
over kracht,
over geloven in jezelf. Dat dat de enigste uitweg is.
over-leven dus.
door twee bevoorrechte mensen, at last