Ursula Goldenbaum laat in haar essay “The Pantheismusstreit – Milestone or Stumbling Block in the German Spinoza Reception?” [zie dit blog] goed zien hoe Friedrich Heinrich Jacobi het er op aanlegde om de reputatie van Moses Mendelssohn onherstelbaar te beschadigen. Hij had een heel eigen stijl om dingen op de kaart te zetten. Zijn strategie was niet om in een publicatie rechtstreeks een kwestie te bestreken en daarbij voor zijn eigen mening uit te komen. Hij deed dat indirect door anderen uit hun tent te lokken, hun brieven te publiceren en daarop zijn commentaar te geven.
Fragmentenstreit
Voorafgaand aan de Pantheismusstreit had Duitsland de zgn. Fragmentenstreit gehad – wel de belangrijkste controverse tussen de Aufklärung en de orthodox-luthersche theologie. (Ik haal hierover eerst wat informatie van elders en kom dan terug bij Goldenbaum)
Hermann Samuel Reimarus (1694-1768), leraar voor Oosterse talen aan het gymnasium van Hamburg had tussen 1735 en 1767/68 een tekst geschreven, Apologie oder Schutzschrift für die vernünftigen Verehrer Gottes, waarin hij de ‘natuurlijke godsdienst’ (het deïsme) verdedigde tegen de Bijbelse godsdienst met z’n openbaringen en wonderen. Hij had die echter niet gepubliceerd. Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) had een versie in handen gekregen (wellicht van de erfgenamen van Reimarus onder voorwaarde dat hij de anonimiteit ervan zou bewaren). Sinds 1770 was Lessing hoofdbibliothecaris van de Herzögliche Bibliothek in Wolfenbüttel. In die functie publiceerde hij het tijdschrift uit Zur Geschichte und Literatur aus den Schätzen der herzoglichen Bibliothek zu Wolfenbüttel en daarin publiceerde hij van 1774 tot 1778 zeven delen uit die Apologie onder de titel Fragmente eines „Ungenannten“. Met bepaalde aanduidingen trachtte hij speurders op een dwaalspoor te brengen.