P.N. van Eyck (1887 – 1954) nog een gedicht over Spinoza

0
435

Enigszins tot mijn verbazing heeft Roger Henrard over het Spinozagedicht dat ik in het vorige blog bracht, niets in zijn Wijsheidsgestalten in dichterwoord – Onderzoek naar de invloed van Spinoza op de Nederlandse literatuur (Van Gorcum, 1977), terwijl hij een uitvoerige paragraaf wijdde aan P.N. van Eyck. Ook het lange gedicht dat ik vandaag breng, waarin niet Spinoza bij naam wordt genoemd, maar duidelijk wel diens sterfdag wordt verbeeld, gedroomd, en waarin de filosoof in de eerste regels sprekend wordt opgevoerd… ook dit gedicht vermeldt hij niet. Het tweede deel van het Verzameld werk, waarin deze gedichten staan, heeft Henrard wel in handen gehad. Daaruit behandelt hij bladzijdelang het mythische gedicht Medousa, terwijl in het geheel niet duidelijk wordt hoeveel Spinoza daarin steekt.

P.N. van Eyck in 1914 [Foto Vinkenbos & Dewald - Den Haag]Fraai is Henrards typering van Van Eycks dichtersopvatting: “In de dichter zijn mens en God met elkaar verweven.” Ook voormalig criminoloog en later schrijver Herman Franke, in zijn onderzoeksjournalistieke essay naar de bronnen van Van Eycks beroemde gedicht ‘De tuinman en de dood’ (het enige gedicht waarmee de dichter bekend bleef, blijkt op plagiaat te berusten), schrijft dat Van Eyck hoog opgaf van ‘de creatieve uniekheid van de kunstenaar’: “Hij vond zichzelf een dichtersmedium dat ‘Godspraak’ in verzen vertaalde.”

Toen ik gisteren dat tweede deel van zijn Verzameld werk in handen had om er zijn gedicht bij het Spinozabeeld van Rädecker uit over te nemen, ontdekte ik – via de bijgeleverde aantekeningen – al snel het volgende lange en aparte gedicht over de laatste dag van Spinoza, getiteld DE VERSCHIJNING. Het leest als een vertelling. De dichter zelf treedt erin op – in het vijfde vers “Eerbied doorbeeft mijn woord” en in het laatste vers “Ontwakend uit mijn arbeid aan ’t gedicht”. Uit de allerlaatste regel blijkt het om een droom te gaan. In de eerste regels wordt Spinoza sprekend opgevoerd. De man bij het raam is de dokter, die op het eind wat dingen van tafel meeneemt. De huisgenoten zijn naar de kerk – zo zijn de Van der Spycks ook vermeld. Verder is er ‘de licht-figuur’ ofwel Spinoza’s eigen geest die samen met zijn ziel als het ware uittreedt en een tochtje maakt, de wereld in en daarin een Godsvisioen ervaart. Enigszins merkwaardig en vreemd allemaal. Maar je voelt liefdevolle warmte van heel het gedicht uitgaan, het laatste in een reeks van zeven die Van Eyck gewijd heeft aan Meesters, de titel van de bundel. Zijn zeven ‘Meesters’ zijn volgens zijn verantwoording: “Boeddha, Lau-Tze, Platoon, Christus, Hadewijch, San Juan de la Cruz en Spinoza.” (P. 503) Zijn grootste meester had hij voor het laatst bewaard en van hem diens laatste dag genomen.