Overweging bij een voetnoot in de TIE

0
403


Gisteravond bespraken we, zoals ik in het vorige blog al
meldde, bij de SKL een deel van de TIE. Bij het lezen van de vertaling van dat
werk door Theo Verbeek viel mij de bij hetgeen in de laatste zin van paragraaf
76 staat horende noot z in de kantlijn (in de OP is het een voetnoot):


“Dit [enig en oneindig] zijn geen
attributen van God die zijn essentie laten zien, zoals ik in de Filosofie zal
aantonen.”


En meteen vroeg ik mij af: waarom gebruikte Spinoza in de Ethica niet deze heldere omschrijving?
Ik haal het Latijn erbij:


"Haec non sunt attributa
Dei, quae ostendunt ipsius essentiam, ut in Philosophia ostendam."


De attributendefinitie in de Ethica 1/4Def werd:


“Per attributum intelligo
id, quod intellectus de substantia percipit, tanquam ejusdem essentiam
constituens“


En over hoe wij die definitie moeten lezen en begrijpen ontstonden
dus én vertaalproblemen én een gigantische hoeveelheid secundaire literatuur,
met zeer uiteenlopende interpretaties.


Spinoza wilde in de Ethica
kennelijk niet zo simpel als in de TIE zeggen dat de attributen de essentie
laten zien (want de zintuigen zien die immers niet) en daarom de functie van
het intellect erbij betrekken: het is een kwestie van verstandelijk begrijpen.
Maar als hij daarvan dan had gemaakt…


Per attributum intelligo id, quod
intellecto de substantia essentiam ostendit.


Onder attribuut versta ik dat,
wat aan het intellect van de substantie het wezen laat zien.


… dan was dat meteen voor iedereen duidelijk geweest. En wat
zou dan gemist zijn in zijn filosofie? Het zou een hoop verwarring hebben
gescheeld.  


Hij zou met ‘constituere’ de rol van het begrijpen, de actieve
epistemologische (constituerende) rol van het intellect hebben willen
benadrukken? Hij heeft er in ieder geval het denken van vele filosofen en quasi
filosofen mee uitgedaagd, dat zeker.