Dit blog is deels een voortzetting van een discussie die
opnieuw tussen Henk Keizer en mij is ontstaan n.a.v. het blog over “Hoe Yitzhak Y. Melamed in zijn Spinoza’s
Metaphysics de idea Dei behandelt.” Het voordeel van die nu al jaren gevoerde
discussie over de interpretatie van de idea Dei, waarbij ook de uitleg van
derden betrokken wordt (eerder Wolfgang Bartuschat, nu Yitzhak Melamed} maakt dat
het – mij althans – steeds duidelijker wordt hoe de vork aan de steel zit (mede
door interventies van Henk.) Ik neem hier de draad op van een deel van de
reactie die ik op dat blog gaf:
Met het introduceren van de idea Dei (in 2/3!) maakt Spinoza
een begin met iets te zeggen over de verhouding tussen God, de substantie, en
de modi. Immers, hij wil in het tweede deel de modi van de mens humana behandelen. De legger van de link tussen substantie en
modi is de idea Dei.
Met de notie van de idea Dei blijft hij niet, zoals in het
begin van het eerste deel, bij de substantie/God staan, maar geeft hij vooral
ook aan wat er ´daarbinnen´ gebeurt, want hij gaat het nu hebben over de
verhouding tussen God of de substantie en z’n aandoeningen. De attributen waren
in 1/10 volledig (causaal en conceptueel) onafhankelijk ‘naast elkaar’ gezet.
Nu moet hij tot verbinding komen: tussen modi der attributen (de
eenheid van ideae en hun ideatae stellen), en tussen het wezen van
de modi en het wezen van God (wat hij in de delen 4 en 5 uitwerkt) – de twee
functies van de idea Dei, zoals ik eerder behandelde. [cf. blog over De dubbelfunctie van de Idea Dei]
In een schema tracht ik duidelijk te maken hoe Spinoza het
volgens mij bedoelt (een schema is slechts een bescheiden hulpmiddel en gaat
ook wel ergens mank – daarom is een nadere toelichting nodig):