Ont moeting

0
463

Heerlijk, dit nazomer weer. Zelfs de trambegeleider was zich er van bewust en heeft de raampjes van de tram open gezet.
Vanwege mijn stevige wandelstok, een voor mij noodzakelijk apparaat, ga ik altijd het liefst daar zitten, waar in de tram de enige twee stellen stoelen tegenover elkaar staan. Dan hebben andere reizigers er – en van mij – het minste last van.
 
Nadat de tram een brug moest passeren, maakte de baan een flinke bocht en de zon, die steeds vanachter en schuin van opzij had geschenen, maakte van de ruit een grote spiegelende massa, die ondanks mijn goede zonnebril mij het uitzicht ontnam.

De tram stopte en ik zag, dat een moeder met haar dochtertje binnenstapte.
Bij »mijn« dubbele bank werd het kind »naar binnen« geschoven en kwam zo voor het raam terecht. Maar door het zonlicht was ook voor haar het uitzicht maar beperkt. En dus begon zij met haar prachtig donkere ogen haar omgeving op te nemen.

Mijn tekenleraar vertelde destijds, dat kleuren hun kleur behielden, maar dat hun glans bepaald werd door de kleuren rondom. Dat bleek weer hier bij de donkere ogen van het meisje. Ebbenzwart zou zijn kleurdefinitie geweest zijn, maar het wit van het oog maakte er veel meer van.

 
Van mijn hoofd ging het naar de wandelstok, die ik met beide handen tussen de benen hield. Van een kind van zes, zeven jaar was dergelijke belangstelling best te aanvaarden. Haar blik ging verder naar beneden. Gelukkig wist ik zeker, dat mijn pantalon volgens de regels gesloten was. Zij was dus kennelijk zo op zoek naar een eventueel houten been, of zo. Om te laten blijken, dat ik het eigenlijk wel leuk vond, gaf ik, toen haar blik weer op ooghoogte was een knipoogje. Een schaduw van een glimlach trok langs haar mondje, haar zeer rode lippen bewogen zich nauwelijks.
Maar toch was mijn toestemming voor haar een verrassing.

Haar rechterhandje ging omhoog en greep het schouderstukje van de bloes van haar moeder. Nogal heftig, want de stof schoof over haar schouder weg. Zo werd duidelijk, dat moe vanwege de warmte er weinig of niets onder droeg.
Met een ongeduldig gebaar werd de reep stof weer omhoog gehesen.
De moeder, met een huid, zo donker als de ogen van haar dochter, was door deze exercitie enigszins verstoord. Ze had een biezen karbies op haar schoot gehouden, maar die werd nu op de grond gezet. En om te voorkomen, dat ik er mee vandoor zou kunnen gaan, werden haar stevige benen aan weerszijden geposteerd. Had ze beter niet kunnen doen. Want haar rok, bijna hetzelfde geel als de bloes, was eigenlijk niet op de omvang van haar dijen berekend. En zo werd even duidelijk, dat haar fantasie betreffende kledingkleuren niet ophield bij de kleur geel, maar blauw ook best mooi kan zijn.
Er volgde een uiteenzetting met het kind duidelijk in hun moedertaal, die ik niet machtig ben. Ik had wel door, dat het ergens ook over mij ging. Maar door die taalongelijkheid konden ze mij beledigen wat ze wilden, ik zou er geen schade van ondervinden.
Omdat het kind me regelmatig aan bleef kijken, begreep ik dat het nog steeds over mij ging.
Om ook de moeder te laten blijken niets lelijks van plan te zijn, besloot ik een korte test op de kennis van het Nederlands uit te voeren. Toen ze weer eens in mijn richting keek, vroeg ik haar
> Heb je nog steeds vakantie?
Het mooie hoofdje, vol met de zorgvuldig gekamde haren, knikte even kort.
Test geslaagd. Maar de moeder reageerde toch ontstemd.

 
Ik dacht altijd, dat ik de gevaarlijke leeftijd van een pedofiel allang had overschreden, maar dat had dan kennelijk geen betrekking op de situatie in hun voormalig thuisland.
De tram had inmiddels al weer de nodige wendingen uitgevoerd, zodat de lichtinval al een paar keer was gewijzigd. Alsof het stel op een toneel aanwezig was, werd het zo een aardige belichting van »alle zijden« die te genieten viel.

Ik wist weer, waarom dit een van de aantrekkelijke kanten van het Openbaar Vervoer voor mij was. Dit vrijblijvend contact met de medemensen.

Maar op een gegeven ogenblik was het afgelopen. De karbies werd weer op de machtige dijen geheven, waarbij ook weer het blauw even in beeld kwam. Ze kwam omhoog, trok haar rok omlaag en het kind van de bank. Ik had niet eens door dat de tram alweer aan een halte gestopt was.
Bleef nog even de vraag, of ze inderdaad aan deze halte moesten uitstappen, of dat het een »voortijdige« vlucht voor mij geweest moest zijn.
Zou dat laatste zo zijn, dan hadden ze de betekenis van mijn wandelstok danig onderschat.
Ik had alleen nog met een rollator een kans tegen ze gehad.
Maar het gaf me later toch wel aanleiding een paar keer om deze ontmoeting hartelijk te lachen.