Nog eens over de eeuwigheid van onze geest

0
484


      (Zoals nog zal blijken, lijkt dit een typisch zomers onderwerp) 

Een genot vind ik het om een artikel te lezen als van Martha
Kneale, “Eternity and Sempiternity.” Het verscheen eerst in 1968-69 en werd
vervolgens in 1973 gebundeld in de esseaybundel van Marjorie Grene, Spinoza: A Collection of Critical Essays
[Garden City, N.Y.: Anchor Books, 1972], waarvan de tweede druk [Notre Dame,
Ind.: University of Notre Dame Press, 1979] sinds kort in mijn bezit is. Het is
vanuit zoveel eruditie geschreven, dat het werkelijk een genot is om mee te
maken hoe zij laat zien hoe er twee denklijnen bestonden over eeuwigheid: één
waarbij eeuwigheid geen enkele relatie met tijd heeft (de lijn Plato,
Augustinus, Boëthius en Thomas van Aquino “in his Platonic moods”) en de
denklijn waarbij eeuwigheid en altijdigheid elkaar impliceren, waarbij het
accent de ene keer op tijdloosheid, de andere keer op noodzakelijkheid werd
gelegd (de lijn Aristoteles, Epicures, en Thomas van Aquino “in his more
Aristotalian moods”). Ze laat zien hoe beide lijnen bij Spinoza terug te vinden
zijn, en zij meent dat hij wellicht van gedachten veranderde: dat hij in het Eerste
deel van zijn Ethica op de
Aristotelische lijn zat en in het vijfde deel de meer Platoonse opvatting
meenam.


Hoe dat ook zij, mij gaat het erom hoe zij vanuit haar voorafgaande
analyses, de moeilijke (en door velen als onmogelijk beoordeelde) leer over de
eeuwigheid van onze menselijke geest in het tweede deel van het Vijfde deel van
de Ethica, tracht te begrijpen. Ik
geef hier een vertaling van dat interessante stukje tekst.