Nog eens Goethe’s Spinozisme in zijn gedichten

0
388

Johann Wolfgang von GoetheVan Johann Wolfgang von Goethe heb ik in eerdere blogs de gedichten Prometheus [waarschijnlijk uit 1774, hier] en Eins und Alles [uit 1821, hier] opgenomen. De vraag blijft bij deze gedichten, in hoeverre of hoeveel Goethe meeging met Spinoza’s godsopvatting. In reacties werd het Spinozistische van die gedichten betwist. Het blijft toch moeilijk één duidelijke mening uit Goethe te destilleren – hij was geen filosofisch systematicus zoals Spinoza dat zo – ook voor filosofen – uitzonderlijk was.

Zo lees je bij Eberhard A. Spiss: „Der Urgrund der Natur offenbart sich für Goethe nur im Gleichnis und im Symbol. Das Wahre kann von uns niemals direkt erkannt werden. Die Natur in ihrer göttlichen Ordnung bleibt seinem Wesen nach immer unbenannt.” Waarna hij ter illustratie de tweede strofe van Proömion geeft die ik hieronder opneem [Hier], terwijl Spinoza er geen moeite heeft het wezen van God te typeren.

Er is wellicht om volledig Spinozistisch te kunnen zijn bij Goethe soms iets teveel nadruk op ‘geest’: “Leben der Natur ist von göttlichem Geist bestimmt.” Of zoals Eisler Goethe’s godsopvatting samenvat: „Ihm [Goethe] ist Gott das Ewige im Wechsel der Dinge, die der Natur immanente schöpferische Kraft; die Natur ist »der Gottheit lebendiges Kleid«. Gott ist unpersönliche Weltseele.” [Gott in Eisler: Wörterbuch der philosophischen Begriffe]. Die Weltseele kan hij niet uit Spinoza hebben. [Om die reden neem ik zijn gedicht Weltseele hier niet over.]

Maar in een retrospectief (Tag- und Jahreshefte, ontstaan tussen 1817 – 1830 terugblikkend op 1811, het jaar waarin het eerste deel van Dichtung und Wahrheit in druk verscheen) geeft Goethe aan dat Jacobi’s opvatting “die Natur verberge Gott“ dé splijtzwam tussen hen werd. En daarin benadrukt hij nog eens zijn op Spinozistische wijze „Gott in der Natur, die Natur in Gott zu sehen“: