In mei 2011 had ik blogs over de drie verschillende
steenmetaforen die Spinoza een bijzondere plaats in zijn geschriften gaf en die
daarin, zo meende ik ontdekt te hebben, een sprekende en levendige rol
vervullen [zie de verwijzingen aan het eind van dit blog]. In september van dat jaar kwam ik
met een aanvullend blog, daar er nóg een steen bleek te zijn: “de steen in de
blaas van een kind” (infans, qui calculo cruciatur), die Spinoza noemt in zijn
laatste bief van 6 februari 1676 aan Oldenburg – een steen die een heel andere
'boosaardiger' rol vervult.
Vandaag heeft Karel D’huyvetters een blog “Sprekende bomen en mensen geboren uit stenen (E1p2s2)”
over een steen-passage die ik nog niet had [homines tam ex lapidibus, quam ex
semine, formari]. Spinoza wijst er in het tweede scholium bij 1/2 op dat de
mensen erg verward spreken over de dingen en blijkbaar niet goed weten hoe alles
tot stand komt. Zo komt het dat ze zonder daar enige contradictie in te zien
beweren dat bomen kunnen praten zoals de mensen en dat mensen kunnen voortkomen
uit stenen zoals uit het menselijk zaad.
Peter Paul Rubens, Deucalion en Pyrrha uit 1636
[wikipedia]
Ik verwijs voor de erudiete uitleg van
die passage, waaruit ook duidelijk wordt wat deze afbeelding hier moet, graag naar Karels blog.
Deze vindplaats wijzigt overigens niet mijn ontdekking van
drie steenmetaforen bij Spinoza, daar het hier niet om een eigen steen-metafoor
van hem gaat, maar om kritiek van Spinoza op mythische beeldspraak.