Waarom werd Baruch Spinoza (1632-1677) op vierentwintigjarige leeftijd zo onverbiddelijk uit de Amsterdamse joodse gemeenschap gebannen? Dit mysterie is het uitgangspunt van De ketterij van Spinoza. In dit filosofische vervolg op zijn hooggewaardeerde biografie van deze zeventiende-eeuwse denker betoogt Steven Nadler dat het ontkennen van de onsterfelijkheid van de ziel de voornaamste zonde van Spinoza was. Maar dat maakt het mysterie alleen maar groter: er is namelijk geen specifiek joods dogma met betrekking tot onsterfelijkheid. Om verschillende religieuze, historische en politieke redenen was het simpelweg een uiterst gevoelig onderwerp in het Amsterdam van 1650. Nadler analyseert en becommentarieert Spinoza’s eigen visie op de eeuwigheid van de geest en de rol die de ontkenning van de eigen onsterfelijkheid speelt in zijn filosofische gedachtegoed. Hij beargumenteert dat Spinoza’s opvattingen niet alleen een voortvloeisel van zijn eigen metafysische beginselen waren, maar tevens een hoogtepunt waren van een intellectuele tendens in het joods rationalisme. |