In Trouw vandaag een artikel onder de intrigerende kop: Zit de vrije wil in onze hersenen? Vanochtend liet ik een blog achterwege, daar het stuk nog niet op de website geplaatst was, maar inmiddels staat het er [hier]. Het is zo'n artikel dat bij mij enige hilariteit wekt.
Als huiswerk bij wat in dit blog aan de orde komt geef ik brief 58 uit de Briewisseling op: de brief van B.d.S. aan de zeer geleerde en zeer kundige heer G.H. Schuller. Die brief met dat beroemde voorbeeld van de zich vrij wanende voortbewegende steen.
Net als Joeri Gagarin indertijd God niet kon aantreffen in de ruimte, zullen de neurowetenschappers nooit de vrije wil onder de hersenpan aantreffen. Schitterend is toch een passage als de volgende in bovengenoemd artikel:
"Het grote verschil tussen neurowetenschappelijk onderzoek en theologie is dat hersenen concreet te onderzoeken zijn. Hierdoor wordt ook de kwestie van de vrije wil toegankelijk voor experimenteel onderzoek. „Maar eenvoudig is dat niet”, zegt Meynen. „Het idee is dat de hersenpan niet alleen ruimte moet laten voor de vrije wil, maar die ook zou moeten realiseren. Dat is een teer punt.
Mensen verdiepen zich al eeuwenlang in de vrije wil, omdat deze alles te maken heeft met hun identiteit. Dat het mogelijk is om in vrijheid een beslissing te nemen, hangt nauw samen met ons zelfbeeld. We denken dat vrijheid de voorwaarde is om onszelf en anderen te kunnen prijzen maar ook om de ander iets kwalijk te kunnen nemen."
Voor wie 'prijzen' of 'kwalijk nemen' erg belangrijk zijn, zal zeker met succes met de illusie van de vrije wil op de proppen kunnen komen. In dat artikel en het erin genoemde boek komt – uiteraard, zoals te verwachten is – Spinoza niet voor.