Een fraai, nog altijd goed
leesbaar hoofdstuk in Siegfried Hessing (Hrsg.), Spinoza –
Dreihundert Jahre Ewigkeit. Spinoza-Festschrift 1632 – 1932
(1962) is "Der Jude Spinoza" van Nahum Sokolow. Alle
thema's over de voortdurende worsteling (van afstoten tot omarmen)
van Spinoza's betekenis voor het jodendom komen erin voor. Hij deelt
mee een boek in het Hebreeuws over Spinoza geschreven te hebben
waarin hij kritisch antwoord trachtte te vinden op de vraag waarom
Spinoza brak met zijn joodse gemeenschap en waarom deze
sefardisch-joodse gemeenschap brak met hem.
Om te kunnen duiden hoe Spinoza
tot in zijn ogen voor de joden zo'n uiterst vijandige houding kon
komen, namelijk dat ze kunstmatig aan de wetten van hun verloren
staat vasthielden in plaats van op te gaan in de hun ontvangende
naties, zoals andere volken doen ("Sie sollten verschwinden"
was volgens Sokolow Spinoza's opvatting). [Dit lezend verbaas je je
er met Michiel Wielema over dat de Nazi's daar geen gebruik van
maakten – deze tekst verscheen in 1932, cf. blog
– Grunsky heeft het boek van Hessing behandeld in Der Einbruch des
Judentums in die Philosophie (1937), cf. blog
en blog]
Om die houding van Spinoza te
duiden maakt Sokolow een onderscheid tussen de scherpzinnige filosoof
die hij als groot genie ziet, die hij echter als geschiedkundige en
exegeet als onvoldoende onderlegd zag: daarvoor had Spinoza te weinig
joods-rabbijns onderricht genoten. Alleen zo is z.i. te verklaren dat
Spinoza "Sich eine so irrige Meinung von Judenthum und Juden zu
bilden" kon (p. 184). De joodse gemeente had gezien de
marranenachtergrond alle reden angstig te zijn. Trouwens vergeleken
met de dodelijke ketter- en heksenvonnissen in die jaren, was de ban
zo barbaars nog niet.