’n Poolse ervaring….

0
548

Warszawa, ‘s morgens tegen achten.
Men hoefde niet naar de hemel te kijken om er achter te komen, dat het weer, net als gisteren een warme dag zal worden. Maar de lucht was nu nog fris.
 
Ik stond op straat op mijn vriend te wachten. Die was nog mijn kamer aan ‘t betalen,
waar ik die nacht geslapen had.
Dat zit zo.

Buitenlanders betalen in deze dagen bijna het dubbele voor een overnachting dan de landgenoten.
Mijn vriend nam dus mijn kamer op zijn naam en vandaar, dat hij hem vanmorgen, met mijn geld, ook moest betalen. En ik stond nu op hem te wachten.

De boulevard tussen het hotel en het Centraal Station was donker getekend met natte strepen. Met een klein wagentje maakten ze de straat schoon, gewoon door het weggeveegde vuil en stof onder de geparkeerde auto’s te schuiven.
De poolse nationale sport was toen het in de rij staan. Liefst in lange rijen. Vorige dag deed ik mee aan twee loketten in het station. Mijn vriend stond nu in de rij voor de hotelkassa. Maar voor hij geholpen kon worden gebeurde het volgende:

Uit de grote onderdoorgang, die later toegang tot de eerste metro-lijn zou worden kwam veel volk, kennelijk allemaal op weg naar het werk. Het gewone beeld, dat in iedere grote stad een normale situatie is. En dat zou ook het beeld blijven, dat ik van deze metropool mee naar huis zou nemen. Dacht ik.
Toen ik mijn hoofd wat draaide, zag ik twee mannen samen, die de tunnel uitkwamen. Tegen de stroom in. Ze namen afscheid van elkaar en een kwam mijn
richting uit. Hij droeg een wit T-shirt onder een roos short met grote ruiten. Een zomerjack en gymschoenen en donkere broek.


Typisch het beeld van een jonge pool, die familie in het Westen heeft. Een tante of oma, die hem pakjes toestuurt. Vlak bij mij, hield hij de pas in. Ik keek de andere kant uit. Maar ik hoorde goed genoeg, dat hij me toefluisterde
> Sjeens, sjeens ?
Ik reageerde niet, maar toen keerde hij zich helemaal naar mij toe.
>Sjeens, viel monnie voor dolars !
Ik haalde mijn schouders op en lachte vriendelijk naar hem. De man vervolgde zijn weg, maar bij de hoek van de straat kwam hij terug. Nu zei hij duidelijk tegen mij
> Tausje, tausje ??
Ik haalde weer mijn schouders op en keek hem, vriendelijk lachend, maar met een niet begrijpende blik in mijn ogen aan. Nieuwe poging !
>Weksel, weksel ?
Ik reageerde niet en bleef vriendelijk lachen.
De man hief met enige vertwijfeling zijn armen op.
> Swede ? en toen > Frens, Sweijs?
Ik bleef lachend zwijgen.
Hij haalde de schouders op en liep weg…tot hij weer bij de straathoek was. En kwam weer terug. Hij gaf niet op ! Duidelijk onmeetbaar nieuwsgierig geworden
naar mijn afkomst. Als je dan niets wil omwisselen, dan toch moet ik weten, waar je vandaan komt.
Voor de derde keer stond hij voor me en prikt met zijn vinger op mijn borst.
>Hungar?
Ik schudde mijn hoofd
>Sjechi ? Finne ? en na enige aarzeling … > Roese ?
Dat ,moest begrepen zijn, dus lachte ik nu hardop. De kerel begon mee te lachen en vervolgde zijn weg door Europa.

Tien minuten later wist hij niets meer te verzinnen en met een oprecht treurig gezicht draaide hij zich om klaar om weg te lopen. Nu voorgoed, dat voelde ik.
Weer bij de straathoek aangekomen bleef hij weer stokstijf staan ! Maar nu was ik schuld.
Ik riep hard naar zijn rug in het Esperanto
> Ik heb geen idee, waarover je met me wil praten !
Ongeloof was in zijn gezicht te lezen.
Daar kwam toch nog geluid uit die lachende kerel, die toch duidelijk geen Chinees was. Hij spreek dus toch nog minstens één taal!
Drie minuten later kwam mijn vriend uit het hotel en terwijl hij mij het wisselgeld teruggaf vroeg hij, waarom ik in mijn eentje zo’n lol had in een vreemde stad ‘s
morgens vroeg. Ik heb het hem maar niet verteld.

Tien uur later in de trein terug naar huis.
Starend naar buiten schoot me te binnen, dat er elders in Europa nog een Pool was, die zich van vele talen kon bedienen !

(1992 – K. Orido)