Meermalen per week gebeurt het wel dat ik m’n ochtendkrant, Trouw, lees en dan direct een ingezonden brief wil schrijven over hoe je iets ook anders kunt zien.
Vandaag bijvoorbeeld is er een interview met Stefan van Dierendonck, die op heel jonge leeftijd, hij was pas 23, priester werd gewijd, jarenlang priester was, almaar magerder werd en toen ontdekte dat zijn lichaam de gluten van tarwe die in een hostie zitten niet kon verdragen. En glutenvrije hosties accepteert de Roomse kerk niet. Voor hem golden de woorden bij de consecratie, “en gij zult gezond worden,” niet: hij werd er juist ziek van. Hij verliet het priesterschap en vervolgens de rooms-katholieke kerk. Hij schreef over zijn ervaring een roman, En het regende brood [Thomas Rap, 2012]. Hij leeft nu met een vriendin. Voor de nog altijd zeer rechtlijnige Stafan is het óf God óf een vrouw.
Monic Slingerland: Wat is het verschil tussen de liefde van God en de liefde van een vrouw?
Stefan van Dierendonck: “Wederkerigheid. Van God krijg je niks terug, echt helemaal niks. Je kunt bidden wat je wilt, maar je zult nooit iets terugzien. Van mijn vriendin krijg ik op goede dagen álles terug. Het fijne van mensen is dat ze terugpraten. Het leven is veel rijker geworden.”
Ik wil dan meteen een ingezonden brief schrijven om te vertellen dat de geïnterviewde álles van God heeft. Dat hij nodig z’n godsbeeld moet veranderen en dan zal zien dat die liefde die hij van zijn vriendin krijgt de manier is waarop God – dat is immers: de natuur – hem alles geeft – op goede en slechte dagen. Maar die brief schrijf ik toch maar niet.