Één van de zeven werken van de grote kunstroof in de vroege uurtjes van 16 oktober 2012 uit de Rotterdamse Kunsthal was het zelfportret van de joodse kunstschilder Meijer de Haan dat hij omstreeks 1889-91 schilderde. Het had in de jaren 2009 en 2010 nog het affiche opgeluisterd van de eerste overzichtstentoonstelling van zijn werk, eerst in Nederland, de verborgen meester, daarna in Parijs, le maître caché.
Meijer de Haan stamde uit een gegoede joodse familie die een matse-fabriek bezat in Amsterdam, waarin hij korte tijd werkte. Maar in ruil voor een maandelijkse toelage droeg hij zijn aandeel in de fabriek over aan zijn twee broers. Hij had meer interesse voor de kunst, ging in de leer bij kunstenaar Petrus F. Greive (1811-1871) en werd in 1874 toegelaten tot de Rijksacademie van beeldende kunsten, waar hij om gezondheidsredenen maar één jaar bleef. In 1880 werd een van zijn stukken op de Parijse salon geëxposeerd. Tot 1888 werkt Meijer de Haan in Amsterdam. In zijn oudere werk liet hij zich door de oude Hollandse meesters, met name Rembrandt, inspireren. Zijn onderwerpen, portretten vooral, waren veelal joods. In het najaar van 1888 trok Meijer de Haan samen met J.J. Isaacson naar Parijs, waar hij in contact kwam met kunsthandelaar Theo van Gogh (broer van Vincent), bij wie hij korte tijd inwoonde. Via hem kwam hij in 1889 in contact met Paul Gauguin, met wie hij naar een schilderskolonie in Pont-Aven in Bretagne trok. Voor de rest van zijn biografie verwijs ik naar wikipedia; hier wil ik het verhaal vertellen van een ander schilderij van hem dat eveneens spoorloos is.