Lodewijk Meijer was arts te Amsterdam, wijsgeer, lexicograaf, toneelschrijver, toneelcriticus, regent van de Amsterdamse schouwburg en een der oprichters van het kunstgenootschap Nil volentibus arduum (niets is onmogelijk voor wie willen).
Waarschijnlijk, volgens Israel, was hij de schrijver van het anoniem gepubliceerde De jure ecclesiasticorum (1665), een scherpe aanval op de status en macht van de kerk. Hij publiceerde in 1666 anoniem een Latijns werk over de wijsbegeerte als vertolker der H. Schrift (Philosophia S. Scripturae interpres) dat hij uit voorzichtigheid enige jaren op de plank had laten liggen. Hij was een rationalist: de rede moest heersen over het geloof, maar ook over de dichtkunst. In 1669 werd hij, zoals gezegd, medeoprichter van het dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum, dat het verstandelijke element in de poëzie vooropstelde. Hij ging tot deze oprichting over nadat zijn tegenstander M. Joan Blasius, vertegenwoordiger van de romantische richting, in plaats van hem tot regent van de Amsterdamse schouwburg benoemd was.
Toneelstukken die Meijer schreef: De loogenaar (1658, een vertaling van Corneilles Menteur uit 1644, zie hier), Het Ghulde Vlies (1667), treurspel naar Corneille en het 'stuk met met kunst- en vliegwerk' De Verloofde Koninksbruidt (1668, zie hier), dat van verschillende kanten aangevallen werd en Meijer tot een verdediging noopte. Bij de heroprichting in 1677 (er was sinds 1672 niet meer gespeeld) werd Meijer weer regent van de Amsterdamse Schouwburg. In 1654 gaf Lodewijk Meijer het woordenboek Woordenschat uit (met bastaard-, kunst- en verouderde woorden). Deze Woordenschat van Meijer was een bewerking van een dergelijk boek uit 1650. Hij voegde er vele woorden en woordverklaringen aan toe; het werk is vele malen herdrukt. De 9e druk uit 1731 is in z’n geheel op books.google te raadplegen en te downloaden.