Graag verwijs ik daarheen. Uit dat stuk haal ik één gedicht naar hier – een Spinozistisch gedicht over de aanvaarding van de eigen eindigheid als levend wezen, als natuurding dat de kiemen van de dood al in zich draagt (zoals Herman De Dijn het formuleerde).
Voorbij de Vooruitgang
Lieve trouwe werkelijkheid
die mij maakt en weer ontleedt
waar ik kant noch kern van weet
noch de ruimte van mijn tijd
die mij als een boot bewoont
zich als een zachte passagier
dan weer als ding en dan als dier
als onherkenbaar aan ons toont
…
Kanker en kruistocht planten in ons wezen
de zaden die ons vleselijk vergeven.
Ik doe niets dan genieten van het leven
maar van het leven valt niet te genezen.
Het is een heester met vertwijgde kansen
waar aan het eind wij bladeren dansen
heden meester morgen mest
zo gaat het en zo gaat het best
Leo Vroman,
Uit: Dierbare Ondeelbaarheid. Gedichten. Amsterdam, Querido, 1989, p. 40-42.