Het hád gekund. Ze was een intellectueel begaafde vrouw met grote culturele belangstelling. Ze had een voortreffelijke opvoeding en privé opleiding genoten en veel groten leren kennen. Haar vader, de koning van Württemberg, had haar altijd bij staatszaken betrokken en haar b.v. uittreksels en vertalingen laten maken van in het Frans gestelde politieke stukken en dikwijls met haar over Europese politieke zaken gesproken. Deze achtergrond werd wellicht de belangrijkste bron van haar latere ellende met haar man, de latere manische koning Willem III die haar overal buitensloot en geen enkele taak toebedeelde – haar zelfs buitensloot van de opvoeding van haar oudste zoon ‘Wilwil’. Ze had aanleiding in de vele brieven die ze schreef aan haar Engelse vriendin, Lady Mallet, dikwijls over haar situatie te klagen: “Mijn leven is hard en eenzaam” (29 april 1844); “Ik geloof niet, dat doodgaan moeilijk is. Leven is een veel zwaardere opgave” (23 maart 1876).