Soms brengt mijn speurtocht naar Spinoza mij in een bedrukte
stemming. Zo overkwam het me vandaag toen ik mij met de Cogitata metaphysica bezighield en weer op de titel van de studie
van deze Julius Lewkowitz stuitte (die jammer genoeg niet op internet in te
zien is). ‘Weer’, ik had hem namelijk al eens in een blog
vermeld – nu wil ik een apart blog aan hem wijden.
Julius Lewkowitz kwam op 8 april 1876 in Georgenberg, in Opper-Silezië,
ter wereld in een traditioneel (streng) religieus joods gezin. Na zijn middelbare school studeerde hij een jaar lang o.l.v. zijn vader intensief de Talmoed. Hij studeerde aan de
Friedrich-Wilhelms-Universität van Berlijn, waar hij z’n graad in filosofie behaalde; een jaar echter
voor zijn afstuderen begon hij tevens aan het Jüdisch-Theologischen Seminar in Breslau waar hij in 1904
het Rabbinerexamen aflegde. Z’n dissertatie, uitgegeven in Breslau, ging over Spinoza's Cogitata metaphysica und ihr Verhältnis zu Descartes und zur
Scholastik [Breslau, T. Schatzky, 1902].
Van 1904 tot 1913 was hij geestelijk leider in Schneidemühl,
waar de synagoge zo’n 800 leden telde. In 1913 werd hij gevraagd om rabbijn (Rabbiner und Prediger) te worden van de nieuwe liberale
joodse gemeenschap in de Levetzowstrasse 7/8 in Berlijn, een synagoge die wel 2000-plaatsen
telde en in 1914 werd ingewijd.
Een belangrijke studie van hem was: