Zoals ik in het vorige blog aankondigde, wil ik wat schrijven over Carp. In dit blog eerst maar eens de biografische feiten.
Terwijl hij aan zijn proefschrift werkte kreeg hij een aanstelling bij de provincie Zuid-Holland, eerst als adjunct-commies en uiteindelijk administrateur-afdelingschef.
In de twintiger jaren verschenen diverse publicaties van hem waarin hij de rechtsoevereiniteitsopvattingen van zijn voormalige promotor verder uitwerkte en dit in een Hegeliaans geschiedfilosofisch kader deed waarbij hij een relatie legde met ‘de moderne tijdgeest’.
In die jaren ontwikkelde hij ook zijn kennis over het denken van Spinoza. Hij trad toe tot de redactie van het Chronicon Spinozanum van de in 1920 opgerichte internationale Societatis Spinozana. Van 1921 tot 1927 verschenen vijf nummers van dit jaarboek; in de nummers 2 t/m 5 verschenen van Carp artikelen.
Ik memoreerde in het vorige blog al dat hij gevraagd was om in 1922 tijdens de vergadering waarin werd gevierd dat de Vereniging Het Spinozahuis vijfentwintig jaar eerder was opgericht, de lezing te houden. Deze lezing droeg de titel “Psychologische beschouwingen in verband met het wezen van het spinozisme” en verscheen in Tijdschrift voor wijsbegeerte, hetgeen wellicht zijn eerste publicatie over Spinoza was. [Hier als pdf] 2