In het boek De God van Spinoza, dat ik in het vorige blog besprak, heeft de schrijver Rinse Reeling Brouwer het uiteraard ook over de ‘universele’ geloofsbelijdenis die Spinoza in de TTP geeft en die hij aan de Schrift ontleende, maar die naar zijn mening universele geldigheid voor alle geloven heeft. Telkens als Reeling Brouwer het erover heeft noemt hij dit een ‘universele’ (en tegelijk minimale) geloofsbelijdenis (p. 18) of het minimum-credo (p. 175) of een minimaal-credo (p. 219). Hij noemt het nog vaker – ik heb niet alle bladzijden genoteerd. Nergens echter wijdt hij een beschouwing aan of en hoezo het een minimale geloofsbelijdenis kan worden genoemd.
Wim Klever besteedt in zijn boek dat een jaar na dat van Rinse Brouwer verscheen, Definitie van het Christendom. Spinoza’s Tractatus theologico-politicus opnieuw vertaald en toegelicht hieraan wel aandacht (p. 254). In H 14 § 11 stelt Spinoza een lijst op van de dogmata van het universele geloof ofwel van de fundamentele punten van de bedoeling der Schrift [..] die hierop neerkomen: “dat er een hoogste wezen bestaat, dat rechtvaardigheid en naastenliefde bemint, wien allen ter wille van hun zaligheid dienen te gehoorzamen en die zij moeten aanbidden door het beoefenen van rechtvaardigheid en liefde tot de naaste. Aan de hand hiervan kunnen ze gemakkelijk allemaal worden afgeleid. Het zijn er derhalve geen andere dan de volgende (nulla praeter haec), namelijk:" (volgen de zeven artikelen – vert. Klever).