Gisteren kreeg ik onverwacht weer eens te maken met cognitieve dissonantie. Eerst maar eens het positieve deel van het verhaal. Ik leende uit de bibliotheek het boekje Spinoza dat tachtig jaar geleden werd uitgegeven door de Afdeling-Nederland der Kant-Gesellschaft van lezingen die bij de Spinoza-herdenking op donderdag 29 december 1932 in de Agnieten-kapel in Amsterdam gehouden waren. Ik heb daaruit al eens de bijdrage van Leo Polak besproken [cf blog en blog]. Het boekje staat, door David Bakker gescand, als PDF op vrijdenkers.nl.
Ik las in de bibliotheek deze keer de laatste lezing van de mij onbekende H.W. van der Vaart Smit, getiteld “Spinoza en de Geref. Theologie.” En ik moet zeggen: ik genoot ervan. Zo’n fraai stuk, zo mooi en helder geschreven. Een verademing in vergelijking met de geforceerde en soms gezwollen taal van J.H. Carp en ook helderder dan dat stuk van L. Polak. Ik citeer een passage uit het begin, waarin de auteur de houding van vroegere theologen t.a.v. Spinoza aan de kaak stelt:
“Die taak is eenigszins pijnlijk — beoordeeling immers moet ten deele veroordeeling zijn — maar is ook een eereschuld aan de eeuw, waarin wij leven — immers, wij moeten thans in staat zijn om de botsing van dien tijd te begrijpen en onder hooger aspect opnieuw te belichten. En schrijver dezes — zelf Gereformeerd theoloog — stelt er prijs op, juist deze taak hier naar vermogen te vervullen.