Deze grote historicus van het jodendom zag Spinoza’s relatie tot het jodendom als die van moedermoordenaar. Maar het positieve aan hem, waar hij ook oog voor had, kwam van het jodendom! Want, zo zegt hij over Spinoza: "Seine riesige Geisteskraft, seine Konsequenz und Charakterstärke werden immer mehr als Eigenschaften anerkannt, die er dem Blute zu verdanken hat, aus dem er sein Dasein hatte."
Heinrich Graetz: Geschichte der Juden, Leipzig 1864. Kopergravure van Moses Mendelssohn door A. & TH. Weger [van hier]
Het boek (van meer dan 8000 pagina's) staat integraal op Zeno.org gedigitaliseerd. Daar ontdekte ik dat de “Epoche” die hij zag als “Letzte Stufe des inneren Verfalles” van het jodendom, een uitvoerig hoofdstuk heeft: “Spinoza und Sabbataï Zewi. (1656-70.)” Niet dat hij daarin beweert dat deze twee iets met elkaar van doen hebben, maar zij staan bij elkaar omdat zij beiden in zijn ogen in de 17e eeuw als de grote bedervers van het jodendom optraden.
In de bespreking van Manfred Walther die ik in het vorige blog overnam, citeert hij uit Ze'ev Levy: Baruch Spinoza – seine Aufnahme durch die jüdischen Denker in Deutschland: “The historian of Jewish history, Heinrich Graetz (1817-1891), described Spinoza's relation to Judaism as that of a "murderer of his mother"; on the other hand, he considered Spinoza one of the "greatest thinkers of his time, who brought with him a new salvation" (p. 147).