Al jaren terug heb ik me er over verbaasd dat Hannah Arendt bijna
nooit iets over Spinoza zegt, haast nergens naar hem verwijst en waar ze dat
wel doet, gebeurt dat niet echt adequaat. Ooit heeft ze wel een reeks colleges
over hem gegeven, maar die hebben geen enkele weerslag in haar werk gekregen.
Het is uit haar werk wel duidelijk dat ze het op belangrijke
punten niet met hem eens is: het determinisme en zeker het necessitarianisme is
niets voor haar. Zij is ervan overtuigd dat er met elke nieuw geboren mens, met
elke generatie ook, iets nieuws kan beginnen. Voor haar is iets geheel nieuws
willen mogelijk, zij gelooft in de vrije wil op de manier waarop Kant het
bedoelde: iets nieuws, iets zonder voorafgaande oorzaak beginnen, het begin van
een nieuwe keten vormen.
Maar ze neemt ook niet de moeite echt tegen Spinoza in te
gaan en ook dat vind ik opmerkelijk – juist voor een joodse filosofe. Ik heb
daar geen verklaring voor. Of zou het misschien zijn dat zij uit een (zeer
verborgen gehouden) respect voor hem niet tegen hem ingaat?
In het nieuwe boek van Dirk de Schutter en Remi Peeters, Hannah Arendt. Politiek denker [Klement,
Pelckmans, 2015], mis ik Spinoza weer zeer. Zij geven in korte hoofdstukken die
ze als lemma’s hebben opgezet, een redelijk gedegen samenvatting van de
hoofdlijnen van haar antropologische en politieke filosofie. Zijzelf wilde zich
geen filosofe noemen, maar politiek theoreticus, waarschijnlijk uit een hekel
tegen metafysica.