Goethe had een levenslange fascinatie om de archetypische
plant, de Urpflanze, te vinden – die
fundamentele plantvorm, die wel móest bestaan, want hoe zouden we anders weten
met een plant te maken te hebben? Vervolgens kreeg hij zijn intuïtie dat de
hele morfologie van een plant (en vervolgens ook van larven tot en met gewervelde
dieren) te vinden moest zijn in ‘het blad’! De ontstaans- en vormende krachten,
de metamorfose van planten zouden juist de fluctuaties van een basisbladvorm
zijn.
Fascinerend (en eigenlijk ongelooflijk) vind ik de idee dat
hij de door hem ontwikkelde wetenschap van de morfologie, de leer der vormen,
als een soort van toegepast Spinozisme zou hebben gezien. Dat met name de
scientia intuitiva hem op het spoor van die zoektocht naar de Urpflanze zou hebben gezet.
Twee publicaties over Goethe in hetzelfde jaar, 2012, zonder
dat ze van elkaar weten (ik noem ze hierna), menen aan de brief die Goethe op 5
mei 1786 aan Friedrich Heinrich Jacobi schreef te kunnen ontlenen dat hij zijn
wetenschap, zijn Zur Morphologie, als een Spinozistische scientia intuitiva zou zien. Hij schreef: