Het vorige blog over het boek van Wim Lintsen, God & Natuur. Avontuurlijke dialogen op het grensvlak van wetenschap en religie [2010] eindigde met: “Ik ben nu op de helft van het boek beland en moet mijn leeservaring sterker gaan inkorten. Het boek wordt vanaf hier overigens almaar interessanter.” En dat wordt het. Ik sta perplex over de grote hoeveelheid boeken die Lintsen de voorbije jaren moet hebben verwerkt – voor zichzelf en in dit boek.
In hoofdstuk 6 staan auteurs over de evolutie centraal (en komt uiteraard het lawaai van het creationisme en Intelligent Design aan de orde). Hij behandelt Sjoerd Bonting (Anglicaans priester die in Schepping en Evolutie de wetenschappelijke uitgangspunten onweersproken als uitgangspunt neemt voor het theologische verhaal over de schepping) en uitgebreid Willem Drees (wetenschapper, filosoof en theoloog) van wie hij meerdere boeken behandelt. Ik moet eerlijk bekennen dat ik die tekst heb overgeslagen. Verder komen aan de orde Francis Collins en zijn “theïstische evolutie” in zijn De taal van God, en de gelovige celbiologe Ursula Goodenough en haar The secred depth of nature. In de beschrijving van haar “religieus naturalisme” lijkt veel van de auteur zelf naar boven te komen. En ook ikzelf herkende me wel in het ‘mysterieachtige’ gevoel dat je overkomt bij het overdenken van de feitelijkheden van het leven: sexualiteit en reproductieproces – het besef dat jij aan de voortzettende kant zit van een ononderbroken levensketen teruggaand tot het eerste begin van het leven miljoenen jaren geleden; een haast oneindig lang natuurlijk streven… De verwonderende en bewonderende belevingskant daarvan zelf ook weer als een natuurproces beseffen, bracht Lintsen me hier via Goodenough bij en dat past geheel in de Spinozistische denklijn.