Het levenswerk van de, in Sint-Petersburg geboren, Duitse wiskundige Georg Cantor was zijn ontwikkeling van de verzamelingenleer, zijn bijdrage tot de verdere ontwikkeling van de calculus en de analyse van het continuüm van de reële getallen. Vooral 'oneindigheid' intrigeerde hem in hoge mate – wilde hij begrijpen.
In 1867 promoveerde hij aan de Universiteit van Berlijn op een onderwerp uit de getaltheorie, en werd datzelfde jaar als privaatdocent aan de Universiteit van Halle aangesteld. In 1872 werd hij er tot buitengewoon, in 1879 tot gewoon hoogleraar wiskunde benoemd. Hij bleef zijn hele leven aan deze universiteit verbonden.
Cantor introduceerde het begrip transfiniete getallen: getallen die niet strikt (absoluut) oneindig zijn maar toch groter dan ieder eindig getal. Het wordt tegenwoordig meestal gewoon aangeduid als: oneindige getallen. Een van zijn opmerkelijkste bijdragen was aan te tonen dat het begrip ‘oneindigheid’ niet ongedifferentieerd was: er waren, zo toonde hij aan, meerdere soorten oneindigheid te onderscheiden: niet alle oneindige verzamelingen waren van dezelfde grootte – ze kunnen met elkaar worden vergeleken: sommige oneindigheden zijn groter dan andere.