Mijn bespreking van het boek van Wouter Kusters, Filosofie van de waanzin, [cf. en cf.] wil ik afsluiten
met een korte analyse van hoe zijn boek als “openbaring en profetie” te interpreteren.
Openbaring en profetendom zijn immers centrale termen waarmee Kusters veel
schermt: profetendom en openbaring zijn bij hem bepaald niet uit de lucht – het
boek staat er vol mee. En juist de claim van profetie vormt immers een ferme
uitdaging voor hermeneutiek. Dat lijkt erom te vragen zijn boek op dit punt
vanuit Spinoza’s Tractatus Theologico-politicus [TTP] te evalueren. Dat zal ik slechts heel bescheiden doen. De
openbarings- en profetieclaim van Kusters, lijkt niet echt op die welke vroegere
theologen behandelden en waarop Spinoza dus zijn andere versie losliet.
Wouter Kusters lijkt hier en daar toch wel enigszins door die oude
theologen beïnvloed en lijkt soms a.h.w. zichzelf als het gereedschap te zien waarmee
hij ons de openbaring van zijn waanzin brengt. En zo heeft hij tevens ook veel
weg van hoe de christelijke orthodoxie openbaring zag: waarbij namelijk de
auteur gezien werd als het instrument (de pen) van de goddelijke openbaring,
waarvan hij de vertolker is (de letterlijke betekenis van profeet). God werd
dan gezien als de eigenlijke auteur. Zijn openbaringen lijken Kusters te
overkomen en zo lijkt hij de plaatsvervangende spreker namens iets anders of
diepers. Die schijn heeft zijn boek toch hier en daar.