Ik verbaas me regelmatig over mezelf: dat, door in brede zin met Spinoza bezig te zijn, ik meer dan ik ooit had kunnen vermoeden, nu zo dikwijls met literatuur over godsdienst en christendom i.h.b. bezig ben. Ik had ruim meer dan veertig jaar geleden volstrekt afstand genomen van elke godsdienstigheid, van kerk, Jezus en zelfs enig geloof in God. Wel verliet mij nooit het genieten van religieuze muziek uit Middeleeuwen, Renaissance en Barok, en ook uit de huidige moderne tijd. Mijn meeste CD’s behoren tot de musica sacra. En aan fraaie kerkgebouwen en religieuze kunst had ik ook zeker geen hekel. Maar dat is onderdompeling in cultuur, geen religie, meende ik.
Ik heb al eens beschreven hoe ik tweeëneenhalf jaar geleden gedurende enige maanden twijfelde, en m’n motieven en verlangens onderzocht op de vraag of ik wel met de TTP van Spinoza wilde beginnen, waar dat boek immers zoveel met de Bijbel bezig is. Ik weet uiteraard niet wát mij er uiteindelijk toe bracht mij over m’n aarzelingen heen te zetten en daadwerkelijk ‘aan Spinoza te beginnen’. Bepaald zonder enige spijt.
Voortdurend lees ik nu allerlei literatuur over godsdienstfilosofische (-kritische) en godsdienstige zaken.
En het deed mij groot genoegen om afgelopen zondag door Piet Steenbakkers ineens verrast te worden met het openingskoor van de cantate Du sollt Gott, deinen Herren, lieben
(BWV 77) – dat Johann Sebastian Bach volgens de spreker had kunnen componeren bij het Theologisch-politiek traktaat. Dat niet alleen: hij vergaste ons ook op teksten van alle evangelisten die ons vertellen over het gebod „God lief te hebben boven alles en de naaste als zichzelf.” Dat kon allemaal gebeuren zonder enige gêne en zonder enig protest van wie dan ook. Toch, vanzelfsprekend is dat voor mij niet. Ik zie dus dat hoe dan ook via Spinoza Jezus telkens weer op mijn pad verschijnt.