Bij Spinoza vind je geen esthetica. Je mag veronderstellen dat die hem niet interesseerde. In de appendix van Ethica I schrijft Spinoza: "Wanneer bv. de bewegingen die de oogzenuwen van aandoeningen door objecten ontvangen, bijdragen tot ons welbevinden, worden de objecten die ze veroorzaken schoon genoemd; in het tegenovergestelde geval heten zij misvormd (deformia)." (Vert. Wim Klever). Dat kan je toch moeilijk een esthetica noemen. Sommigen vinden dat jammer. Zo prof. dr. H.G. Hubbeling, die de verklarende aantekeningen voor Spinoza’s Briefwisseling (Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1992) verzorgde. Bij de brieven 54 t/m 56 schreef hij:
“Verder stelt Spinoza in deze brieven tot ontsteltenis van velen van zijn bewonderaars, mijzelf niet uitgezonderd, dat de esthetische ervaring zuiver subjectief is, een punt waarover nog steeds gediscussieerd wordt.”(p. 493) En waarover men wel altijd zal blijven discussiëren.
J. te Winkel had in 1925 geen moeite om gewoon te constateren dat Spinoza, die inwonend bij een (decor?)schilder in Den Haag wel getekend zou hebben, in zijn filosofie althans niets met esthetiek had. In zijn “De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde” schrijft J. te Winkel
“In de stelsels der Nederlandsche philosofen was voor de schoonheid nog geene plaats geweest. Zij hadden, zooals Hugo de Groot en Spinoza*), uitsluitend naar de grondbeginselen voor staatsinrichting, recht en zedelijkheid gezocht en die bezien onder het licht van Gods wereldbestuur of van de eenige Oneindigheid. Overigens was ook hier te lande de wijsbegeerte van Descartes met ijver en ingenomenheid bestudeerd, en wel had men hier in de achttiende eeuw bovendien op aansporen van verschillende Spectatorschrijvers met de Engelsche wijsgeeren kennis gemaakt, maar toch ook dan weer uitsluitend aan hunne betoogen over staatsinrichting, recht en zedelijkheid (altijd liefst onder het licht van Gods wereldbestuur) bijzondere aandacht geschonken, zonder voor hunne beschouwingen over de schoonheid eenige belangstelling te toonen." 1
*) Hoe Spinoza over kunst dacht, zonder daarover opzettelijk en ook maar eenigszins uitvoerig te handelen, is uiteengezet door Franz Schlerath, Spinoza und die Kunst, Hellerau, 1920
Er waren echter kunstenaars die zelf een esthetica opdiepten uit Spinoza’s Ethica. Nadat eerder de 'Tachtigers' (vooral Gorter en Verwey) zich met Spinoza's Ethica hadden bezig gehouden, deden dat later de kunstenaars van De Stijl. In 1918, in het tweede nummer van het tijdschrift De Stijl, verscheen het acht punten omvattende manifest van de kunstenaarsbeweging met deze naam, die het krap veertien jaar heeft uitgehouden. Piet Mondriaan, Theo van Doesburg en Gerrit Rietveld, samen met een aantal anderen die later de beweging verlieten, vonden zich in deze beginselen: