Zonder dat ik ook maar iets wil afdoen aan de grote bewondering die ik uitte in het eerste blog over de KV-hertaling van Rikus Koops, heb ik uiteraard ook enige kritische kanttekeningen, waarmee ik meen te moeten komen. Ik vermeldde in dat blog dat ik aarzelingen had om het boek aan te schaffen. Een van die aarzelingen betrof de vraag welke ‘grondtekst’ Rikus Koops ons zou bieden.
Vanaf de ontdekking van de handschriften van de Korte Verhandeling, hebben tal van geleerden hun handen niet van de tekst kunnen afhouden. Men zag fouten, veelal geweten aan de kopiist(en), die men wenste te corrigeren. Sigwart, over wie ik onlangs een blog had, meende dat hij diverse fouten kon traceren vanuit de onderliggende Latijnse tekst zoals hij die meende te kunnen reconstrueren. Buitengewoon knap en geleerd allemaal, maar in die bemoeienissen met de tekst zit ook veel speculatie en soms ook geleerden-arrogantie. Gebhardt die de Nederlandse en Latijnse tekst in zijn ‘kritische editie’ opnam, baseerde zich veel op Sigwart, maar week daar uiteraard ook weer van af. Carl Max Wilhelm Schaarschmidt (over wie ik een blog had) maakte ook een Duitse vertaling en bemoeide zich met de tekst. Dat gold ook andere vertalers, zoals Appuhn (Frans) en Wolf (Engels). Ook Dunin Borkowski (over wie ik ook twee blogs had, hier en hier) becommentarieerde mogelijke fouten in de KV in Chronicon Spinozanum (1923). Uiteindelijk heeft dan Mignini studie gemaakt van al die analyses en wijzigingsvoorstellen en heeft zijn eigen beslissingen als kritische uitgave gebracht. Daar het om een kopie ging vond Mignini dat hij de ‘diplomatische regels’ niet strikt hoefde toepassen en paste verbeteringen toe; maar beloofde dat de tekst “zo min mogelijk afwijkt van het oudste manuscript” (inleiding tot de KV in de Korte Geschriften, Wereldbibliotheek).