The Algemeiner had
gisteren een aardig artikel onder de titel "The Right and the Good".
Het gaat over de opdracht om in concrete situaties tegenover iemand "het
goede en juiste te doen" en je niet alleen aan de geboden in strikte zin
te houden. Dat is niet genoeg voor een 'moreel leven'. De Bijbel met z'n Tien
Geboden en de 613 geboden die de rabbijnen er verder nog voor de joden uit
destilleerden, geeft geen aanwijzingen voor elke mogelijk voorkomende situatie,
maar geeft ook een algemene opdracht die je zelf moet toepassen.
En dan wordt het volgende beweerd, waar ik hier op wil
wijzen:
"This too is the difference
between the God of Aristotle and the God of Abraham. Aristotle thought that God
knew only universals not particulars. This is the God of science, of the Enlightenment,
of Spinoza. The God of Abraham is the God who relates to us in our singularity,
in what makes us different from others as well as what makes us the same."
geweten. De God van Spinoza kent precies het omgekeerde van die van
Aristoteles, n.l. juist alleen maar de bijzondere dingen (alleen die hebben een
essentie), en niet de universele noties: universalia zijn abstracties, dingen
van de verbeelding en Spinoza’s God heeft geen verbeelding. Wat dat betreft is
de God van Spinoza dus precies een joodse God (op het antropomorfische na dan)!
Over dit kennis-verschil tussen de God van Aristoteles en die van Spinoza schreef Yitzhak Melamed een heel duidelijk artikel: “Gersonides and Spinoza on God’s Knowledge of Universals and Particulars” [cf. op academia.edu]
[Voor deze illustratie heb ik de cover van And God Spoke to Abraham: Preaching from the Old Testament van Fleming Rutledge
even verbouwd. De cover daarboven van The God of Spinoza: A Philosophical Study van Richard Mason, is als een soort contrafactische voorstelling, fraai suggestief bedacht. Wie niet weet dat daar Rembrandts 'Abraham en Isaac' voor is gebruikt, kan denken dat de zeer antropomorf voorgestelde God er Spinoza ernstig toespreekt.]