In een vorig blog over zoals Christopher P. Martin de
essentie bij Spinoza zag, gaf ik al aan dat Morgen Laerke in zijn kritiek erop
naliet om aandacht te geven aan de passages in de Ethica waarin Spinoza spreekt
over de natuur van mensen, op grond waarvan sommigen aannemen dat Spinoza ook
(of uitsluitend) over een soort-natuur of –essentie lijkt te spreken. Laerke
volstaat met het afwijzen van het beroep op het ondersteunend bewijs dat wordt
gevonden in (een verkeerd begrepen) 1/17s. Maar daarmee heb je niet genoeg
gedaan, want er zijn meer passages die in die richting wijzen. En ook die
teksten moet je verdisconteren in een juiste uitleg van het essentie-begrip bij
Spinoza.
Een heel interessante behandeling van de problemen die
daarmee samenhangen, is te vinden in een boekje dat je nooit ergens geciteerd
ziet of een bibliografie in secundaire literatuur opgenomen. Alsof het onbekend
is of misschien wel genegeerd wordt. Het betreft een proefschrift waarin aan alles te merken
dat de auteur zich terdege in de Ethica én in de secundaire Spinozistische
hermeneutiek betreffende haar onderwerp heeft verdiept. Het gaat om
Lucia Lermond, The Form of Man: Human Essence in Spinoza’s Ethic
[Leiden/New York, E.J. Brill, 1988 – ix, 87 pp.]. Het betrof haar dissertatie. – books.google