Het menselijk lichaam, zo lezen we
bij Spinoza in zijn – wat we hier meestal noemen “Kleine Fysica” en in de Angelsaksische
wereld ‘the Physical Interlude’[Ethica tussen 2/13s & 2/14] – is samengesteld uit een groot
aantal individuen van verschillende aard, die elk op zich hoogst samengesteld
zijn. Die ‘individuen’ die tezamen het lichaam vormen kunnen niet zonder elkaar
bestaan en vormen a.h.w. een functioneel geheel.
Spinoza onderscheidt in die “Kleine
Fysica” individuen op drie niveaus: [1] de eenvoudigste lichamen (corpora simplicissima), [dat zijn zeg
maar de basiseenheden]; [2] complexe, uit vele eenvoudigste lichamen samengestelde,
individuen [zeg maar alles wat we dagelijks om ons heen zien] en [3] de gehele
natuur is te zien als één individu wiens delen (d.w.z. de individuele lichamen)
op oneindige wijze variëren, zonder dat dat totale individu verandert.
Wat zou Spinoza voor ogen hebben
gestaan bij die ‘eenvoudigste lichamen’ (corpora
simplicissima)? Spinoza zelf zegt er nauwelijks iets over. En je kunt je
afvragen of hij het al eens zou zijn met zo’n opsomming die suggereert dat de eenvoudigste
lichamen op zichzelf zouden bestaan en apart in de natuur voorkomen. Het heeft, lijkt
mij, dan ook weinig zin om er in het enkelvoud over te schrijven, corpus simplicissimum, zoals je b.v. bij Donagan vindt, maar bij
Spinoza niet.