Breviarium Spinozanum: nos aeternos esse (verwijst naar uniciteit)

0
359


In reactie op de lezing van Dick Desaw “Eternity is just a euphemism for now” [cf. vorige blog] die ik als vaker gebruikt herken, maar te makkelijk vind, ga ik nog eens in op de volgende passage van Spinoza:

“At nihilominus sentimus, experimurque, nos aeternos esse.”
(Ethica 5/23s)

“Niettemin nemen we waar en ervaren we dat we eeuwig zijn” (vert.
Vermeulen). Dat waarnemen of opmerken (sentire) doen we intelligendo concipit, met ‘begrijpend denken’ (Vermeulen), met ‘kennend
inzien’ (Krop).


Over deze zin heb ik op dit blog meerdere malen mijn moeite
ermee besproken – b.v. heel uitgebreid in een
reactie-wisseling op een mijmering aan het eind van 2013
(of
deze een half jaar eerder). Onlangs heb ik mij er weer mee
beziggehouden daar we gisterenavond met onze Spinoza Kring Limburg het laatste
deel van de Ethica vanaf 5/20 bespraken.
Ik overweeg deze passage, waarmee ook anderen in de SKL moeite bleken te hebben,
nu in een periode waarin ik langere tijd met Spinoza’s essentie-begrip bezig
ben (waarover ik nog eens apart hoop te bloggen). Ik realiseer me heel sterk a)
dat Spinoza als nominalist alleen bestaan toekent aan (naast, beter gezegd,
binnen de substantie) singuliere, particuliere dingen: modi. Universalia
bestaan voor hem niet, dat zijn denkdingen van ons, hulpmiddelen om ons te oriënteren
in de wereld en met elkaar te communiceren. Ook het essentie-begrip betrekt
Spinoza (i.t.t. al zijn voorgangers-filosofen, op Duns Scotus na) op de enkeldingen. Daarover
later meer.


Vanuit dit besef, en steeds weer pogingen doende de boven
aangehaalde zin te begrijpen (er chocola of kaas van te maken), krijg ik de
indruk dat ik het zo moeten lezen: ik, dit particuliere ding, besef aan de hand
genomen door Spinoza, dat het voortkomt uit het universum en volstrekt uniek is.
We voelen en ervaren dat we uniek zijn: dat er nooit eerder en ook nooit later
na mij iemand in de wereld zal komen die (als) mij is. In die zin kan ik mij
als eeuwig zien. Dat ik er ben, ooit was als eenmalig en uniek ding is een “eeuwige
waarheid”. Het moet die “eeuwige uniciteit” zijn die Spinoza hier bedoelt [cf.
ook dit
blog over “De eeuwige essentie van elk enkelding” en dit blog over Het wezen der dingen is eeuwig – "een
eeuwige waarheid" en ook dit
blog
over het "eeuwige deel van de geest" als "Mentis duratio"
wat volgens mij een oxymoron van Spinoza was].


Met het benadrukken van die uniciteit bedoel ik niet dat ik
me iets bijzonders voel in de zin van ‘iets vehevens’ of ‘iets uitverkorens’. Nee,
het betekent gewoon dat ik dit res particularis ben, net zoals elk enkelding
uniek, bijzonder, iets aparts is. Voor eeuwig. Zo gelezen zeg ik: ja “At
nihilominus sentimus, experimurque, nos aeternos [unicosque] esse.”