“Cupiditas est ipsa hominis essentia quatenus ex data
quacunque ejus affectione determinata concipitur ad aliquid agendum.” [Ethica 3/Aff.Def1]
“Begeerte is het wezen zelf van de mens, voor zover het
wordt opgevat als door de een of andere inwerking erop bepaald om iets te doen.
[Vert. Corinna Vermeulen]
Om te weten te komen hoe Spinoza zelf een stelling
interpreteert is het nuttig na te gaan hoe hij hem gebruikt. Wellicht dat zijn
toepassingen en terug verwijzingen iets meer duidelijk maken over zijn
begeerte-definitie die ik – samen met zijn explicatio
erbij – in vorige blogs trachtte te analyseren.
Aan het eind van dit blog geef ik het rijtje plaatsen in de
na 1/Aff.Def1 komende stellingen, bewijzen en ‘capita’ in de Appendix van deel
Vier, waarin de term cupiditas al dan niet met terugverwijzing naar die definitie
voorkomt. Ik haal uit die reeks enige voorbeelden.
In 4/15 + d heeft Spinoza het over de begeerte die ontstaat
uit ware kennis van goed en kwaad. We lezen daar in het bewijs over het
verschil tussen de versterking van onze kracht als handelend wezen, een
krachttoename die alleen vanuit het menselijk wezen (sola humanae potentia) verklaard wordt, waartegenover staan de
begeerten en de krachttoename of –afname, die ontstaat uit hartstochten en die
worden bepaald door het vermogen van uitwendige oorzaken (potentia causarum externarum).