Dan ben ik nu toe aan het laatste blog waarom ik de reeks
begonnen ben. In het eerste blog gaf ik aan welk vraagstuk was ontstaan omtrent de juiste
vertaling van absoluta Cogitatio, en gaf ik een eerste verkenning van hoe ‘absoluut’
in filosofische woordenboeken behandeld werd. In het tweede blog bracht ik het lemma Absolu(e), Absolument (absolutus, absolute) zoals het behandeld
werd door Charles Ramond in zijn Dictionnaire
Spinoza. In het
derde blog schetste ik de twee betekenissen-varianten van ‘absolutus’
zoals Spinoza die zelf toelicht, resp. in de CM en de Ethica.
Tweemaal vinden we in de Ethica de notie absoluta Cogitatio:
in 1/21d en in 1/31d. Hoe moet dit ‘absulute denken’ verstaan en dus toegelicht
worden? De voorbije dagen heb ik de betreffende teksten en de vertalingen ervan
tot mij door laten dringen tegen de achtergrond van de twee betekenissen-varianten,
zoals ik ze geschetst heb:
1. Absolute is in de godsdefinitie een soort sterk vergrotende trap.
Absoluut drukt hier uit: compleetheid, volmaaktheid, volheid, onbeperktheid,
totaliteit, grootste of maximale mate van volledigheid of dergelijke
omschrijvingen;
2. Absolutus, zoals toegepast in de CM bij ‘absolutus
malus, absoluut kwaad’ dient verstaan en vertaald te worden als:
los, op zichzelf, zelfstandig, zonder enig verband/betrekking/relatie tot iets.