In De Nieuwe Gids van 1889 [Jaargang 4] verscheen, gedateerd maart ‘89, van Albert Verwey “Bij den dood van J.A. Alberdingk Thijm”; opgedragen “Aan F. van der Goes.” Een heel lang gedicht, dat toen het werd opgenomen in zijn Verzamelde gedichten [1889] opgedeeld werd in vijf delen, genummerd met Romeinse cijfers. Het is dat jaar zelfs apart uitgegeven (‘n dichtbundeltje van 16 pagina’s).
Aan de diverse blogs die ik wijdde aan het Spinozisme van Albert Verwey, onlangs nog over zijn gedicht “Kristal en fontein” (voor de overige blogs verwijs ik naar het zoekvenster), voeg ik graag van de vijf delen van dat lange gedicht het middelste hier toe. Het is voor mij typisch een Spinozistisch gedicht, niet daar Spinoza in dit deel genoemd wordt (in verband met Van Vloten), maar door ’t ethische dat hij oproept en door een zin als die aan het eind van dit deel: “Wie lijdend doen gaat vindt in 't doen-zelf vreugd.”